- klap
- klap1{{/term}}〈de〉1 coup 〈m.〉 〈ook figuurlijk〉♦voorbeelden:1 een grote klap krijgen • 〈verlies〉 essuyer un sérieux revers; 〈teleurstelling〉 en prendre un sale couper vielen rake klappen • les coups pleuvaient sec〈figuurlijk〉 een klap van de molen(wiek) gehad hebben • être tombé sur la têteik kan mezelf wel een klap geven • je pourrais me battreiemand een klap verkopen • administrer une gifle à qn.een klap in het gezicht • 〈ook figuurlijk, belediging〉 une gifleeen boek met een klap dichtslaan • refermer un livre avec un bruit seciemand een klap op, voor zijn muil geven • foutre un coup de poing dans la gueule à qn.〈spreekwoord〉 de eerste klap is een daalder waard • le premier coup en vaut deux¶ 〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand aan de klap houden • tenir la jambe à qn.in één klap • d'un seul couphet interesseert hem geen klap • il s'en moque éperdumentgeen klap uitvoeren • ne rien ficherhet was de klap op de vuurpijl • c'était le bouquet〈ironisch〉 als klap op de vuurpijl • pour couronner le tout→ {{link=vlieg}}vlieg{{/link}}————————klap2{{/term}}〈tussenwerpsel〉1 clac!
Deens-Russisch woordenboek. 2015.